The homeless roamer
Someone says I don’t know and the whole
silence begins. A stone is rolling down a mountain,
ends up below. A door opens, someone
looks at it, surprised, all but kicks it
closes the door, switches the light on inside, puts music on,
hums along. The stone doesn’t exist: no one
mentions it, not the cyclist who dodges it,
he has a different goal in mind. Only
a child cries look what’s there but the father
pulls him away: it’s just a stone, we don’t
talk about it. On the mountain the wind howls, not
for a loss: ah that stone was here a while, disappeared.
De zwerver
Iemand zegt ik weet het niet en het grote
zwijgen begint. Een steen rolt van een berg
belandt in het dal. Een deur gaat open, iemand
kijkt er verbaasd naar schopt er nog net niet tegen
sluit de deur knipt binnen het licht aan zet muziek op
neuriet mee. De steen bestaat niet: niemand
heeft het erover ook niet de fietser die hem ontwijkt
hij heeft een ander doel voor ogen. Alleen
een kind roept kijk wat daar ligt maar de vader
trekt het mee: het is maar een steen daar
praat je niet over. Op de berg huilt de wind, niet
om verlies: ach die steen lag er even, verdween.