20
Of all rhythms he found day and night
the most beautiful. One, two, and thank God
no three. That only came later, when
everything was over, a dark number
disguised as a nought. How does a work of art
arise? When does a motet begin,
a poem, a light that seems to have no origin?
Who thinks of a first line before thinking?
From a morass of reflections, a miry
struggle between the past and an invented present,
a single visible moment arises
in which time no longer measures
the sinking.
20
Van alle ritmes vond hij dag en nacht
het mooist. Een, twee, en godzijdank
geen drie. Die kwam pas later, als
alles voorbij was, een donker cijfer
verkleed als een nul. Hoe komt een kunstwerk
tot stand? Wanneer begint een motet,
een gedicht, een licht dat zonder oorsprong lijkt?
Wie denkt een eerste regel voor hij denkt?
Of, hoe uit een moeras van spiegeling, een
slijkgevecht tussen toen en een verzonnen nu,
een enkel zichtbaar ogenblik ontstaat
waarin de tijd niet meet
wat vergaat.
–original from Monniksoog, 2016
–translation from Monk’s Eye, 2018